Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 23 april 2020 vernietigde de regeling rond het onbelast bijverdienen, ingevoerd door de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie. Het systeem van het onbelast bijverdienen omvatte drie categorieën van activiteiten : het verenigingswerk, de occasionele diensten tussen burgers en de diensten verleend via erkende elektronische platforms.
Teneinde al te grote nadelige gevolgen te vermijden voor de personen die onbelast bijverdienen, besliste het Hof de gevolgen van de vernietigde bepalingen te handhaven voor de activiteiten geleverd tot en met 31 december 2020. De activiteiten kunnen dus tot die datum worden uitgevoerd in het kader van het stelsel van het onbelast bijverdienen. Vanaf 1 januari 2021 zal het huidige systeem van aanvullende activiteiten verdwijnen. Wat zijn nu de gevolgen?
Nieuw stelsel voor de sportsector
Wat het verenigingswerk betreft, is op 17 december 2020 door het Parlement een wet aangenomen ter vervanging van het systeem dat door het Grondwettelijk Hof werd vernietigd. Dit nieuwe stelsel, dat vanaf 1 januari 2021 van toepassing zal zijn, zal enkel nog geldig zijn voor de sportsector.
Het plafond van 6.000 euro aan bijverdiensten per kalenderjaar blijft behouden. In dat bedrag zijn eventuele verplaatsingskosten en onkosten inbegrepen. Verenigingswerkers die ook nog via een erkend deeleconomieplatform werken, mogen via deze activiteiten bovendien het bedrag van € 6.000 (inclusief het verenigingswerk) niet overschrijden. De inkomsten uit verenigingswerk mogen niet meer dan 500 euro of 1.000 euro per maand (afhankelijk van de uitgevoerde activiteiten) bedragen (geïndexeerde bedragen voor het inkomstenjaar 2020 : 6.340 euro per kalenderjaar en 528,33 euro of 1.056,66 per maand).
De inkomsten zijn bovendien niet langer volledig vrijgesteld. De nieuwe regeling voorziet in de betaling van een sociale bijdrage van 10% die door verenigingen moet worden betaald en een fiscale heffing van 10% op de inkomsten uit het verenigingswerk. De verenigingswerker kan maximaal 50 uur per maand werken, berekend op kwartaalbasis. Ten slotte zijn er ook bepalingen met betrekking tot arbeidstijd, opzegtermijn, verzekering tegen arbeidsongevallen, welzijnsbescherming, enz.
Deze nieuwe regeling, die alleen van toepassing is op de sportsector, is slechts één jaar geldig. Het is dus een tijdelijke oplossing totdat er een definitieve oplossing wordt gevonden.
Wat met de andere categorieën?
Bij gebrek aan nieuwe wettelijke bepalingen op dit gebied zullen inkomsten uit verenigingswerk voor andere activiteiten (buiten de sportsector) en inkomsten uit occasionele diensten tussen burgers niet meer in aanmerking komen voor de vrijstelling en zal dit systeem voor deze activiteiten en diensten vanaf 1 januari 2021 niet langer bestaan.
Voor diensten die via elektronische platforms worden geleverd, zal het regime dat was ingesteld door de Programmawet van 1 juli 2016 opnieuw van toepassing zijn. Dit regime voorziet onder bepaalde voorwaarden in een tarief in de personenbelasting van 20 % (na aftrek van 50 % werkelijke beroepskosten), voor activiteiten van burger tot burger via erkende digitale platformen en dit op voorwaarde dat de jaarlijkse limiet van 6340 € niet wordt overschreden.