Als onderdeel van de arbeidsmarkthervorming of ‘arbeidsdeal’ van 15 februari bereikte de regering overeenstemming over de situatie van platformwerkers.
Het huidige voorstel van de regering voorziet in een vermoeden van status van loontrekkende dat alleen van toepassing is als aan bepaalde criteria wordt voldaan. Op die manier sluit de Belgische regering aan bij het voorstel voor een Europese richtlijn die de arbeidsomstandigheden bij platformwerk moet verbeteren. De ACLVB vraagt al lang om bij platformwerkers een vermoeden van loontrekkende tewerkstelling vast te stellen.
Hoe dit vermoeden van toepassing zal zijn en welke partij de toepassing ervan zal moeten aanvragen, is nog maar de vraag. Als elke platformwerker moet vragen dat dit vermoeden wordt ingevoerd en moet aantonen dat aan de criteria van het wetsontwerp wordt voldaan, wordt dit erg ingewikkeld gezien de economische situatie van de meeste platformwerkers, waardoor ze niet systematisch naar de rechter kunnen stappen om de toepassing van dit vermoeden te vorderen.
Bovendien zullen sommige platformen trachten te vermijden onder deze criteria te vallen door een arsenaal aan argumenten te gebruiken of door hun overeenkomsten met werknemers enkel aan te passen om deze criteria te omzeilen. Hoe de rechtspraak deze verschillende criteria interpreteert en hoe de platformen zullen reageren op deze nieuwe wetgeving, zal allesbepalend zijn. De ACLVB vroeg om een weerlegbaar vermoeden van loontrekkende tewerkstelling voor alle platformwerkers zonder dat er aan enige criteria dient te worden voldaan. Dit vermoeden van loontrekkende tewerkstelling is immers weerlegbaar met de algemene criteria bepaald in de wet van 27 december 2006. Dit maakt de bescherming van platformwerkers vrij onzeker. Deze criteria zijn wellicht niet meer voldoende aangepast aan de situatie van platformwerkers. Deze criteria zijn bedoeld om juridische ondergeschiktheid tussen partijen aan te tonen, maar de arbeidsverhoudingen tussen platformwerkers en platforms zijn niet zo duidelijk als traditionele arbeidsverhoudingen.
Een stap voorwaarts is de uitbreiding van de bescherming van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op platformmedewerkers met een zelfstandigenstatuut bij een arbeidsongeval. Helaas is dat niet voldoende. De meesten platformwerkers werken in het stelsel van de deeleconomie. Werknemers die in de deeleconomie werken, moeten deze bescherming echter nog missen. Wat er met de status van de deeleconomie gaat gebeuren, is nog onduidelijk. Deze tussenstatus van de deeleconomie treft een groot deel van de platformmedewerkers, het wetsontwerp is weinig verhelderend hierover en aldus een gemiste kans.