Pesten op het werk: preventie
Op deze pagina:
De werkgever moet in zijn algemeen preventiebeleid inzake psychosociale belasting veroorzaakt door het werk maatregelen opnemen die gericht zijn op het bestrijden van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. De nadruk wordt gelegd op de risico-analyse van de psychosociale aspecten van de arbeid. Hierop wordt het preventiebeleid gebaseerd. Binnen dit kader dient er dan ook aandacht besteed te worden aan de andere elementen van de arbeidsorganisatie, de arbeidsinhoud, de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden en de interpersoonlijke relaties op het werk die aanleiding kunnen geven tot psychosociale risico’s op het werk.
De werkgever bepaalt aldus in het kader van de primaire preventie welke materiële en organisatorische maatregelen getroffen moeten worden om situaties weg te werken die geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk kunnen veroorzaken. Indien dergelijke situaties niet te vermijden zijn, worden er secundaire en tertiaire preventiemaatregelen getroffen om te voorkomen dat grensoverschrijdend gedrag zich voordoet of dat de schade ten gevolge van dergelijk gedrag wordt beperkt. De te nemen materiële en organisatorische maatregelen zijn onder meer:
- de aanwijzing van de preventieadviseur en de eventuele vertrouwenspersonen;
- het opstellen van een procedure intern aan de onderneming die toelaat dat een persoon die meent het voorwerp te zijn van onrechtmatig gedrag onthaald wordt en de nodige adviezen ontvangt;
- een snelle en onpartijdige interventie bekomt van de vertrouwenspersoon en de preventieadviseur;
- alle werknemers informeren over de modaliteiten volgens welke de werknemer een beroep kan doen op de bevoegde preventieadviseur of de vertrouwenspersoon;
- de vaststelling van de verplichtingen van de leden van de hiërarchische lijn betreffende de preventie;
- de informatie en de vorming van de werknemers;
- de begeleiding van slachtoffers, bijvoorbeeld in het kader van de wedertewerkstelling van werknemers die slachtoffer zijn geworden van onrechtmatige gedragingen.
De werkgever moet bijzondere aandacht besteden aan de maatregelen die moeten genomen worden ten voordele van werknemers die met derden in contact komen. Als hulpmiddel voor het voeren van zijn preventiebeleid wordt er bij de preventieadviseur of de vertrouwenspersoon een register bijgehouden waarin de werknemers feiten van grensoverschrijdend gedrag kunnen noteren waarvan zij menen het voorwerp te zijn geweest en die gepleegd zijn door personen die niet tot hun onderneming behoren.
De werkgever moet aldus een preventieadviseur aanwijzen die gespecialiseerd is in de psychosociale aspecten van het werk, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. De werkgever die minder dan 50 werknemers tewerkstelt moet een beroep doen op een preventieadviseur van een externe dienst, terwijl de werkgever die meer dan 50 werknemers tewerkstelt, na voorafgaand advies van het comité voor preventie en bescherming op het werk, beslist of de opdrachten die worden toegewezen aan de gespecialiseerde preventieadviseur zullen uitgevoerd worden door een preventieadviseur van de interne dienst of dat een beroep zal gedaan worden op een externe dienst.
Indien de werkgever beslist een beroep te doen op een preventieadviseur die behoort tot de interne dienst, moet hij het voorafgaand akkoord bekomen van de leden die de werknemers vertegenwoordigen in het Comité voor preventie en bescherming op het werk over de keuze van de persoon van de preventieadviseur. Indien dit akkoord niet wordt gegeven, moet de werkgever de interventie vragen van de inspectie toezicht over het welzijn op het werk. Indien ingevolge deze interventie nog steeds geen akkoord wordt bereikt, moet hij een beroep doen op een preventieadviseur van een externe dienst.
Indien hij beslist om een beroep te doen op een externe dienst, moet hij verplichtend een beroep doen op de dienst waarbij hij reeds aangesloten is. Daarenboven kan de werkgever een of meerdere vertrouwenspersonen aanstellen die enkel tussenkomen
in het zoeken van een informele oplossing. De aangeduide vertouwenspersonen dienen een gespecialiseerde opleiding tot vertrouwenspersoon te hebben gevolgd.
Wanneer deze personen geen opleiding hebben gevolgd vóór de inwerkingtreding van het KB van 10 april 2014, mogen zij de functie van vertrouwenspersoon verder blijven uitoefenen op voorwaarde dat zij:
- hetzij de vaardigheden en kennis bedoeld in bijlage 1, A) van dit besluit verwerven binnen de twee jaar die volgen op de inwerkingtreding van dit besluit;
- hetzij een nuttige ervaring van 5 jaar als vertrouwenspersoon kunnen aantonen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.