In januari worden de lonen van meer dan 500 000 bedienden (met name paritair comité 200) in één keer automatisch geïndexeerd met meer dan 11%. Voor anderen is de indexering geleidelijk doorgevoerd in de loop van 2022, in schijven van 2%, dus vijf keer. Voor nog anderen werd het loon aan het begin van elke maand of elk kwartaal verhoogd, afhankelijk van de inflatie op dat moment. De inflatie was dit jaar bijzonder hoog, vooral door de stijging van de energieprijzen, die op haar beurt werd aangewakkerd door de oorlog in Oekraïne en de coronacrisis.
Indexering als antwoord op de inflatie
Het fenomeen werkt als een spiraal. De olie- en gasproductie tijdens de coronapandemie had moeite om de stijgende wereldwijde vraag bij te houden toen de gezondheidsbeperkingen in veel landen werden versoepeld. Dit werd nog verergerd door het conflict in Oekraïne, dat voor grote onzekerheid op de financiële markten zorgde. Deze twee belangrijke factoren, maar niet enkel die, hebben geleid tot een stijging van de kosten van bepaalde grondstoffen, met name petroleum en gas.
Bedrijven reageren hier vaak op door hun prijzen te verhogen om hun winstmarges te behouden. Sinds de jaren zeventig is België een van de weinige landen ter wereld die een automatische indexering van lonen, sociale uitkeringen en pensioenen hebben ingevoerd om onze koopkracht ten minste gedeeltelijk te beschermen tegen de stijgende levensduurte. Het is echter een mechanisme dat door sommige beleidsmakers vaak wordt aangevallen en dat wij als vakbonden vooral proberen te beschermen. Laten we, om te begrijpen waarom, even kijken naar de manier waarop de indexering wordt berekend, en de sterke en zwakke punten onder de loep nemen.
De berekeningsmethode
De index wordt berekend aan de hand van de consumptieprijsindex. Die consumptieprijsindex vertegenwoordigt een reeks goederen en diensten die door het gemiddelde huishouden worden geconsumeerd, en die "getuigen" veranderen elk jaar om veranderingen in de consumptiepatronen weer te geven. Uiteraard moet de prijsstijging van deze goederen en diensten zo goed mogelijk worden geregistreerd. In België worden drie consumptieprijsindexen apart berekend en gepubliceerd: de nationale consumptieprijsindex (CPI) op nationaal niveau, de Europees geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) voor de prijzen in de Europese Unie, en de gezondheidsindex, een afgeleide van de gewone nationale CPI waarin bepaalde producten zoals tabaksproducten, alcoholhoudende dranken, benzine en diesel niet zijn opgenomen. Het is uiteindelijk de afgevlakte gezondheidsindex, berekend over een gemiddelde van vier maanden, die wordt gebruikt als basis voor de indexering van de lonen en sociale uitkeringen.
Statbel en de Indexcommissie gebruiken de resultaten van het huishoudbudgetonderzoek (HBO) dat jaarlijks bij 5 000 Belgische gezinnen worden uitgevoerd om te bepalen welke goederen en diensten in de index zullen worden opgenomen. De Indexcommissie moet de prijsindex elke maand onderzoeken, en moet daarnaast advies uitbrengen over welke getuigen al dan niet in aanmerking worden genomen, een bepaald gewicht toekennen aan een bepaald product of een bepaalde dienst en de berekeningsmethoden aanpassen om de index zo representatief mogelijk te maken. Zodra de afgevlakte gezondheidsindex is vastgesteld, wordt het indexeringsmechanisme verschillend toegepast in de openbare sector, waar het wettelijk is vastgesteld per schijf van 2%, en in de private sector, waar de indexeringsmethode wordt bepaald in de paritaire comités op basis van sociaal overleg en wordt vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao).
Waarom is de indexering essentieel?
Zoals gezegd is de automatische loonindexering in de eerste plaats bedoeld voor werknemers en sociaal verzekerden, zodat zij ongeveer dezelfde levensstandaard kunnen behouden, zelfs wanneer de prijzen van goederen en diensten stijgen. Het is een garantie voor stabiliteit, niet alleen voor de burgers maar ook voor de economie. Het biedt namelijk een belangrijke bescherming aan de particuliere consumptie, die de helft van ons bruto binnenlands product bepaalt. Tijdens de opeenvolgende crisissen heeft België dankzij de automatische indexering beter weerstand geboden dan de meeste andere Europese landen.
Aangezien de brutolonen worden geïndexeerd, verhoogt dit ook de belasting- en socialezekerheidsinkomsten. Ook gepensioneerden, werkzoekenden en arbeidsongeschikten profiteren van dit mechanisme, maar de overheid krijgt eveneens meer inkomsten om haar publieke dienstverlening te financieren en de meest kwetsbaren te helpen. Ten slotte stelt de automatische indexering de ondernemingen in staat op deze loonstijgingen te anticiperen; de vakbonden zullen hun looneisen temperen aangezien de aanpassing aan de levensduurte al verzekerd is.
Een onvolmaakt systeem
De automatische loonindexering beschermt werknemers en sociaal verzekerden weliswaar, maar niet volledig of voldoende, vooral niet in een crisis als de huidige. Zoals gezegd wordt niet ieders loon tegelijk geïndexeerd. Voor degenen van wie het loon in januari meer dan 10% geïndexeerd werd, betekent dit dat hun loon aanzienlijk is achtergebleven bij de inflatie, en dus een koopkrachtverlies voor heel het jaar 2022.
De afgevlakte gezondheidsindex, op basis waarvan de indexering wordt berekend, betekent dat de maand-op-maand prijsstijgingen in de laatste maanden voor de indexering veel minder gewicht krijgen. Bijgevolg wordt een huishouden onmiddellijk getroffen door plotse sterke prijsstijgingen, maar ziet het zijn inkomen pas later en in mindere mate stijgen. Ten slotte houdt de gezondheidsindex geen rekening met de prijzen van motorbrandstoffen, alcohol en tabak. Dit betekent dat mensen die gedwongen zijn zich met de auto te verplaatsen, hun koopkracht van jaar tot jaar zien afnemen, aangezien de steeds hogere prijzen aan de pomp niet worden gecompenseerd door de evolutie van hun inkomen.
Wet op de loonnorm
Sinds 1996 kennen we een keerzijde van de automatische indexering, een bindend systeem voor de toekenning van mogelijke reële loonstijgingen naast de indexering: de zogenaamde loonnormwet. Die geeft een maximummarge waarbinnen de sociale partners kunnen onderhandelen over loonsverhogingen buiten indexering. Deze marge is het resultaat van het verschil tussen de verwachte ontwikkeling van de loonkosten in de buurlanden (Frankrijk, Duitsland, Nederland) en de verwachte indexering in België in de komende twee jaar.
Het mechanisme werd vanaf 2017 nog strenger, met de invoering van een veiligheidsmarge en een correctieterm. Als gevolg daarvan hebben de vakbonden de afgelopen twee jaar zeer weinig ruimte gehad om te onderhandelen en zullen zij de komende jaren geen ruimte hebben om te onderhandelen. Bovendien is de berekening van de marge niet correct, aangezien geen rekening wordt gehouden met bepaalde voordelen (lastenverlagingen, loonsubsidies) die aan de ondernemingen worden toegekend. Deze zogenaamde loonkloof wordt niet alleen veroorzaakt door indexeringen, maar ook door de zogenaamde loondrift, d.w.z. een stijging van de loonkosten buiten de indexeringen en loonsverhogingen om, bijvoorbeeld door individuele promoties of zeer gegeerde profielen die hogere lonen ontvangen.
Daarom streven de vakbonden naar een wijziging van deze wet van 1996. Niet alleen vervult ze haar rol niet om het concurrentievermogen te beschermen (dat niet alleen wordt geregeld door de lonen te beknotten), maar ze gijzelt ook op oneerlijke wijze de loonsverhogingen, zelfs in bedrijven en sectoren die buitensporige winsten maken.