Eind mei heeft de Europese Commissie de voorlopige versie van de landspecifieke aanbevelingen naar België opgestuurd. Deze kaderen binnen het Europees Semester, waar op deze themapagina meer uitleg over terug te vinden is.
De Europese Commissie beveelt het volgende aan voor België:
- Een jaarlijkse budgettaire aanpassing realiseren van ten minste 0,6 % van het BBP in de richting van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn in 2016 en 2017. Meevallers gebruiken om de vermindering van de schuldquote van de overheid te versnellen. Overeenstemming bereiken over een afdwingbare verdeling van begrotingsdoelstellingen over alle overheidsniveaus. Het belastingstelsel vereenvoudigen en verstorende belastinguitgaven afschaffen.
- De voorgenomen herziening doorvoeren van de "wet van 1996" met betrekking tot het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in overleg met de sociale partners. Ervoor zorgen dat lonen gelijke tred kunnen houden met de productiviteit. Zorgen voor een doeltreffend activeringsbeleid voor de arbeidsmarkt. Verder werk maken van hervormingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding en voorzien in opleidingsondersteuning, met name voor personen met een migratieachtergrond.
- Verbeteren van de capaciteit om te innoveren, met name door het bevorderen van investeringen in op kennis gebaseerd kapitaal. Vergroten van de concurrentie in de sector van de zakelijke dienstverlening en de detailhandelssector door het afschaffen van onnodige operationele restricties en vestigingsbeperkingen. Verhelpen van tekortkomingen op het gebied van investeringen in vervoersinfrastructuur en energieopwekkingscapaciteit.
Als ACLVB zijn wij niet volledig akkoord met bovenstaande aanbevelingen. Wij hebben dan ook een aantal opmerkingen geformuleerd, die weliswaar vertrekken van de gegeven aanbevelingen en daarbinnen bepaalde voorstellen voor wijzigingen voorstellen. Deze werden ook overgemaakt aan de regering Michel, die zelf nog aanpassingen kon voorstellen aan de Europese Commissie.
Wat de eerste aanbeveling betreft vinden wij het positief dat de vereenvoudiging van het belastingsysteem en schadelijke fiscale regimes zoals dat van de bedrijfswagens worden opgenomen in de aanbevelingen. Wij hopen als ACLVB dat dit de regering ertoe aanzet om toekomstige begrotingsoefeningen en fiscale hervormingen uit te werken op een manier die de fiscale baten en lasten beter verdeelt. Wij wensen hier evenwel nog de verbreding van de belastinggrondslag aan toe te voegen, zoals dit ook vorig jaar werd opgenomen bij de tweede aanbeveling, opdat negatieve effecten op de particuliere consumptie en inflatiestijgingen ten gevolge van besparingen en hogere consumptiebelastingen worden vermeden. In dit kader moet er dus in de eerste plaats gezocht worden naar maatregelen die geld halen bij de vermogens en vervuilers.
Bij de tweede aanbeveling hebben wij het er moeilijk mee dat de Europese Commissie zich mengt in iets dat een strikt nationale bevoegdheid is, waarvoor de autonomie bovendien bij de sociale partners en niet bij de regering ligt, namelijk de loonvorming. Daarnaast is het niet correct om de loonkostenontwikkeling te linken aan de productiviteit. Het is in de eerste plaats noodzakelijk dat de koopkracht wordt gegarandeerd in het kader van de loonvorming, opdat de lokale economie voldoende ondersteund wordt en de Belgische economie dus beter beschermd wordt tegen externe schokken. Toch is het positief dat de rol van de sociale partners bij de hervorming van de wet van ’96 wordt erkend. Het is dan ook noodzakelijk dat de sociale partners voldoende tijd en ruimte krijgen om hieromtrent onderhandelingen te voeren, en dat de regering dus niet de stekker uit het overleg trekt van zodra de onderhandelingen even vast zitten.
Wat het arbeidsmarktbeleid betreft is het positief dat de Europese Commissie deze keer erkent dat de problemen met betrekking tot specifieke doelgroepen op de arbeidsmarkt voornamelijk een gevolg zijn van mismatches gerelateerd aan het opleidingsniveau en de vaardigheden van de doelgroepen in kwestie, en niet aan eventuele negatieve financiële prikkels om te werken. Zeker op termijn, in de snel veranderende economische omgeving, is het noodzakelijk om het onderwijssysteem te hervormen en systemen van duaal leren verder te ontwikkelen, alsook om overige vormen van opleiding te stimuleren. Toch ontbreekt hier in onze ogen een verwijzing naar opleiding in ondernemingen en levenslang leren. In de huidige economische context is de kans immers reëel dat een grote groep werknemers binnen een bepaalde termijn hun job zal verliezen en dus van job zal moeten veranderen, waardoor het essentieel is dat zij in hun huidige job bijkomende vaardigheden kunnen ontwikkelen die zij later in hun carrière nog kunnen gebruiken. Daarnaast moet de Europese Commissie in het kader van onderwijshervormingen ook hameren op de noodzaak om voldoende publieke middelen hiervoor vrij te maken, opdat de hervormingen voldoende effectief kunnen worden uitgevoerd.
Bij de derde aanbeveling vinden wij het een positieve evolutie dat de Europese Commissie eindelijk ook aandacht besteedt in de aanbevelingen aan iets dat al gedurende een lange tijd wordt benadrukt in economische analyses van België, namelijk het belang het verbeteren van de niet aan kosten gerelateerde aspecten van het concurrentievermogen. In het country report van België van 2015 werd nog erkend dat loonmatiging op lange termijn immers geen duurzame strategie is in het kader van de versterking van de competitiviteit, dus het is positief dat men stelt dat er meer nadruk moet gelegd worden op productiviteitswinsten en investeringen in kenniskapitaal. Het is echter noodzakelijk dat innovatieve investeringen ook maximaal gevaloriseerd kunnen worden, wat in deze snel veranderende economie vereist dat het personeel voldoende opgeleid wordt. De overheid moet met andere woorden opleidingen op de werkvloer stimuleren. Dit is niet alleen belang in functie van de productiviteit, maar ook in het kader van de problematiek rond werkbaar werk.
Wat betreft het versterken van de concurrentie in de detailhandel en de zakelijke dienstverlening, stellen wij voor om hier ook de strijd tegen misbruik van dominante marktposities te vermelden, wat onder meer refereert naar kartelvorming, markten die onvoldoende toegankelijk zijn voor nieuwkomers, en dergelijke meer. De prijzen in specifieke sectoren in België liggen veelal nog een stuk hoger dan in de buurlanden, en regelgevende barrières alleen bieden hier geen verklaring voor. Bovendien is bepaalde regulering er niet zonder reden. Vooral bij bepaalde vormen van (professionele) dienstverlening is de marktwerking nog verre van optimaal, en is dus actie vereist. Een sterkere concurrentie zou niet alleen de prijzen en dus ook de inflatie matigen, het is ook een belangrijke stimulans voor innovatie.
Zoals eerder al werd aangehaald zijn wij tevreden dat de focus wordt verplaatst naar het belang van “non-cost competitiveness” en productieve investeringen in infrastructuur, duurzame energie en dergelijke meer. Hoewel er in dit kader een belangrijke rol weggelegd is voor het bedrijfsleven, kan men er niet van onderuit dat een belangrijk deel van dergelijke investeringen moet gefinancierd worden door de overheid. Maar de publieke investeringsgraad bevindt zich op een historisch laag niveau in België, dus betreuren wij het dat de Europese Commissie hier niet vermeldt dat de publieke investeringen dringend versterkt moeten worden.