Het is een evolutie waartegen de ACLVB zich zal blijven verzetten: onvrijwillig deeltijdse, tijdelijke en interim jobs zijn in opmars. Het aandeel van die precaire jobs moet omlaag tegen 2025, terwijl het aantal volwaardige jobs dat wordt gecreëerd, dient verhoogd door een effectief beleid.
De ACLVB vraagt dat er sociale ratio’s worden ontwikkeld omtrent precaire arbeid. Bedoeling is dat ondernemingen zich verantwoordelijk opstellen en kwaliteitsvolle tewerkstelling ondersteunen.
Onvoldoende en dure jobcreatie
De regering-Michel heeft zichzelf al van bij het begin van de legislatuur geprofileerd als de regering voor wie jobcreatie centraal staat.
Maar aan het einde van de regeerperiode blijkt dat België het ondanks de gunstige economische conjunctuur minder goed deed dan gemiddeld in de EU en de eurozone op het vlak van jobcreatie.
De UCL berekende dat slechts 27.500 nieuwe jobs toe te schrijven zijn aan het regeringsbeleid. Gezien de ingrijpende maatregelen die daartoe werden getroffen (verlaging van de patronale bijdragen, indexsprong en hervorming van de loonnormwet van 1996), worden deze jobs bovendien wel heel duur betaald. Wanneer we enkel nog maar rekening houden met de kostprijs van het verlagen van de patronale bijdragen (4,786 miljard euro), komt dit neer op een kostprijs van maar liefst 174.036 euro per job!
Jobs van lage kwaliteit
Niet alleen het aantal gecreëerde jobs laat te wensen over, ook de kwaliteit van de nieuwe jobs is onvoldoende. In België manifesteert zich al enkele jaren een opmars van het aantal werknemers dat onvrijwillig deeltijds, tijdelijk en/of op interim basis aan de slag is. Vrouwen, jongeren en laaggeschoolden worden het vaakst richting deze precaire statuten geduwd.
Slechts 55,5% van de vrouwen oefent een voltijdse job uit, bij mannen is dat meer dan 88%. Van alle aanwervingen van personen tussen de 25 en 29 jaar krijgt slechts 54% een voltijds contract. 42% van de personen die op interimbasis werken, is jonger dan 25 jaar. Er blijken in verhouding ook veel meer middelhoog- en laaggeschoolden op interimbasis te werken dan hooggeschoolden.
De regering-Michel blijkt deze vormen van werk eerder aangemoedigd dan tegengegaan te hebben. En alsof dat nog niet voldoende was, heeft men nog eens het systeem van flexi-jobs ingevoerd. Met de regeling om 6.000 euro onbelast bijverdienen per jaar mogelijk te maken is de cirkel rond en staat de weg open voor een verdere dualisering op de arbeidsmarkt.
Daarnaast sloeg de regering de bal mis door het krediet van overuren gepresteerd door deeltijdse werknemers met variabele werkroosters dat niet moet betaald worden met een overloontoeslag op te trekken tot maximum 168 uren.
De poging om onvrijwillig deeltijds werk tegen te gaan, door ondernemingen een maandelijkse responsabiliseringsbijdrage van 25 euro te laten betalen per deeltijdse werknemer met inkomensgarantie-uitkering aan wie geen voorrang wordt verleend wanneer een gelijkaardige voltijdse functie beschikbaar is, was duidelijk onvoldoende afschrikwekkend en bovendien niet afdwingbaar.
Tot slot werd het precaire statuut van uitzendkracht door de regering-Michel nog verder gepromoot door uitzendovereenkomsten voor onbepaalde duur mogelijk te maken (op voorwaarde dat de sector hierover een cao afsluit) en het wettelijk kader voor studentenarbeid flexibeler te maken.
Het voorstel van de ACLVB: sociale ratio’s
Onvrijwillig deeltijdse, tijdelijke en interim jobs zijn in opmars, een evolutie waar de ACLVB zich blijvend zal tegen verzetten. Het aandeel van deze precaire jobs moet omlaag tegen 2025, terwijl het aantal volwaardige jobs dat wordt gecreëerd, moet verhoogd worden door een effectief beleid.
De ACLVB vraagt daarom dat er sociale ratio’s worden ontwikkeld met betrekking tot precaire arbeid, waarbij het de bedoeling is dat ondernemingen zich verantwoordelijk opstellen en kwaliteitsvolle tewerkstelling ondersteunen.
De sociale partners zouden op sectorniveau de definitie van precaire arbeid moeten bepalen, waarbij vier vormen zouden worden geviseerd: onvrijwillig deeltijds werk, flexi-jobs, tijdelijke contracten en uitzendarbeid. Concreet zou er op basis van de sectorale definitie een grens vastgelegd worden, waarna jaarlijks voor elke onderneming een sociale ratio zou berekend worden. Ondernemingen die te veel personen tijdelijk, onvrijwillig deeltijds, via flexi-jobs of op interimbasis aan het werk stellen en daardoor onder de grens van de sociale ratio komen, zouden financieel geresponsabiliseerd worden door een verhoging van de patronale bijdragen.
Indien er op niveau van bepaalde paritaire comités een overschot zou zijn op het saldo ten gevolge van een hoger niveau van verhogingen dan verlagingen van patronale bijdragen, zouden die middelen kunnen gebruikt worden om bepaalde kwetsbare doelgroepen, waarvan sommige vaak precaire vormen van werk moeten uitoefenen, door middel van opleidings- en tewerkstellingsprojecten op sectoraal niveau te helpen om een voltijdse betrekking te vinden.
Andere voorstellen van de ACLVB om de kwaliteit van de jobs te verbeteren zijn onder meer:
- Effectieve en afdwingbare mechanismes om onvrijwillig deeltijdse werknemers meer mogelijkheden te geven bijkomende uren te vragen.
- Een aanpassing van artikel 10bis van de Arbeidsovereenkomstenwet, zodat werknemers met een contract van bepaalde duur minstens één maand op voorhand weten of hun contract al dan niet verlengd zal worden.
- Een goede omkadering rond uitzendarbeid: o.a. een grotere rol voor de overlegorganen, een beperking van het aantal opeenvolgende contracten bij eenzelfde gebruiker, het verplicht minimaal voorzien in weekcontracten indien de interimkracht op regelmatige basis tewerkgesteld wordt.
- Een streng wettelijk kader en een proactieve Europese houding rond sociale dumping.