Ons liberalisme
Op deze pagina:
De ACLVB is een liberale vakbeweging; dit betekent dat wij ons uitdrukkelijk bekennen tot het liberalisme als basis voor onze syndicale werking.
Dit is de openingszin van ons Congresverslag van december 1975.
Vooral in het recente verleden zijn er op wereldvlak, op Europees en Belgisch vlak, ingrijpende veranderingen gebeurd, zowel politiek als socio-economisch.
Hiermee geconfronteerd, zijn veel organisaties, ook syndicale, ertoe gebracht "te aanbidden wat ze verbrand hadden en te verbranden wat ze aanbeden hadden".
Wat ons echter betreft, is er niets dat ons ertoe noopt onze fundamentele opties in vraag te stellen, wel integendeel !
Dit zeggen we zonder de minste zelfgenoegzaamheid : in het belang van de werknemers, over alle grenzen heen, wensen wij immers dat een consensus mag groeien, over zin en betekenis van het syndicalisme, over zijn doelstellingen en middelen, over de syndicale samenwerking, en over de wenselijke politieke en sociaal-economische context waarin de syndicale werking dient te gebeuren en die ze trouwens mede tot stand brengt.
Het is nuttig even de basiselementen van onze liberaal-syndicale ideologie op een rijtje te zetten. Daarover bestaan immers hardnekkige misverstanden en vooroordelen. Deze hebben vooral te maken met de term "liberaal" in onze benaming.
Onvermijdelijk zal dit alles als nogal theoretisch overkomen. Maar : "niet is zo praktisch als een goede theorie".
(Werknemers)syndicalisme is het georganiseerd nastreven, door machtsuitoefening op basis van vrijwilligesolidariteit, van de materiële en immateriële, individuele en collectieve belangen van de werknemers (actieven en sociaal-verzekerden). (Succesvol) syndicalisme heeft politieke consequenties.
Belangen
Syndicale organisaties zijn, (evenals patronale en talloze andere organisaties in het politieke, socio-economische en culturele veld), belangengroepen :zij verdedigen, binnen de krijtlijnen van de democratische spelregels, private belangen, nl. de gemeenschappelijke belangen en ideeën van hun leden, en van de werknemers in het algemeen, dit zowel tegenover de werkgevers (overheid inbegrepen, in de hoedanigheid van werkgever) als tegenover de overheid (als dusdanig - in de hoedanigheid dus van instantie die de spelregels bepaalt en sanctioneert; een groot gedeelte van het BNP herverdeelt; enz.)
Een belangrijk syndicaal actiemiddel tegenover politieke overheden is het optreden als drukkingsgroep : aan wetgevende en uitvoerende instanties en - gezien hun belangrijke rol in onze partijdemocratie - aan partijen worden informatie en argumenten aangereikt om hen te overtuigen van het zinnige van bepaalde syndicale standpunten of eisen; dit in de hoop op die wijze het beleid te beïnvloeden.
Het meest voor de hand liggend actiemiddel tegenover de werkgever is het optreden als machtsgroep, nl. (dreiging met) machtsontplooiing door staking. Het stakingsrecht blijft dan ook "de hoeksteen van de industriële democratie" (Congresverslag 1969)
Voor ons, de ACLVB, blijft de staking echter het ultieme wapen (waarnaar slechts gegrepen dient te worden na een objectieven kosten- en batenanalyse, en als andere actiemiddelen krachteloos blijken).
Om principiële zowel als om pragmatische redenen heeft de ACLVB immers steeds prioriteit gegeven aan het (paritair of drieledig) overleg : "overleg als het kan, staking als het moet".
Overleg impliceert de uitbouw van een efficiënte dialoog- en concertatiestructuur (waarbij de werknemers en/of hun organisaties in alle fases - van informatie-uitwisseling tot en met onderhandeling - op volwaardige wijze betrokken zijn).
België mag terecht fier zijn over zijn overlegmodel. Grote waakzaamheid blijft geboden : de actuele campagne tot deregulering enerzijds, tot afzwakking van de syndicale invloed in de maatschappij anderzijds, houdt de niet denkbeeldige dreiging in dat essentiële aspecten van dit Belgisch model aangetast worden. (cf, vb., de patronale aanval tegen het stakingsrecht).
Alhoewel de Liberale Vakbond nog eisen te stellen heeft (op korte termijn, voornamelijk wat betreft zijn vertegenwoordiging in bepaalde organen, op langere termijn wat betreft de hervorming van de participatie-organen in de onderneming) is zij het in grote lijnen eens met de structuren en procedures van de overlegdemocratie, zoals ze functioneert in ons land.
De mondialisering van de economie, de multinationalisering van de bedrijven, de ontwikkeling van de Europese Unie brengen echter mee dat de economische beslissingscentra meer en meer buiten de landsgrenzen komen te liggen. Deze ontwikkeling ligt aan de basis van een der zwaarste uitdagingen waarmee de vakbonden thans geconfronteerd worden : hoe de sociale verworvenheden van de eigen Belgische werknemers zoveel mogelijk veilig stellen ? Hoe anderzijds de ontwikkeling van burgerlijke en sociale rechten en van de welvaart bevorderen met een economie in transitie, in de ontwikkelingslanden ? En, om beide doelstellingen te realiseren, hoe de zeggenschap van de werknemers en hun organisaties verzekeren op de diverse internationale niveaus waar de belangrijke politieke, economische en sociale beslissingen genomen worden ?
Het voornaamste middel om de nationale syndicale doeleinden - die meer en meer ook internationale dimensies krijgen - na te streven is de werknemerssolidariteit.
Solidariteit
"Solidariteit" is een holle slogan zonder meer, als niet bepaald wordt met wie, in welk organisatorisch verband, voor wat, en in welke mate de persoonlijke solidaire inzet vereist wordt.
Het is duidelijk dat syndicalisme op de duur staat of valt met de aan- of afwezigheid van de bereidheid bij de leden om zich persoonlijk in te zetten voor gemeenschappelijk bepaalde doeleinden.
Deze bereidheid vergt moed, inzicht, en verantwoordelijkheidszin, en dit des te meer naarmate men geen rechtstreeks en onmiddellijk belang heeft bij de actie.
De bereidheid tot solidair syndicaal engagement hangt dus hoofdzakelijk af van twee factoren :
- de aard van het nagestreefde doel : doeleinden op langere termijn (die tegenstrijdig kunnen zijn of lijken met belangen op korte termijn), doeleinden i.v.m. andere regio's, landen of continenten (die eveneens tegenstrijdig kunnen zijn met nationaal eigenbelang op korte termijn), doeleinden die "inleveringen" impliceren zullen moeilijker tot solidariteit motiveren, dan vb. een syndicale oproep tot actie i.v.m. eigen, concrete tewerkstelling, looneisen, arbeidsvoorwaarden en omstandigheden;
- het aanwezig zijn van verantwoordelijkheidszin en syndicaal bewustzijn.
Er is thans duidelijk bij de grote massa van onze medeburgers een mentaliteitswijziging vast te stellen, die men "individualisering" kan noemen : de neiging tot "cocooning", tot het zich terugtrekken in de persoonlijke levenssfeer : gezin, naaste vrienden; de contacten met de buitenwereld - de maatschappij, de gemeenschap - hoofdzakelijk via het kanaal van de media; scepticisme en immobilisme wat betreft politieke en sociaal-economische aangelegenheden, - "ik trek me niets aan, laat de dommeriken de kastanjes uit het vuur halen"; een bekrompen consumentenhouding wat betreft het aanbod van diensten en sociale bescherming : "hoe kan ik het meest profiteren" enz.
De realiteit, en de impact voor het syndicalisme, van dit gewijzigd geestesklimaat moet men zeker niet overdrijven. Ook in het verleden is de solidaire actie hoofdzakelijk de zaak geweest van de elite van de werknemers : de syndicale militanten : van hun eigen inzet, van hun invloed op de anderen.
De ACLVB waardeert de positieve aspecten van deze "individualisering" - tenslotte is het één van haar doelstellingen, als Liberale Vakbond, de materiële en culturele voorwaarden te helpen verwezenlijken opdat iedereen zou beschikken over een vrije, autonome, persoonlijke levenssfeer, vrij van elke bevoogding en betutteling van buitenaf en bovenuit - maar is bekommerd omwille van de keerzijde van de medaille : bevorderlijk voor de, blijvend noodzakelijke, syndicale solidariteit is dergelijke "individualisering" inderdaad niet.
De toenemende tegenstelling solidariteit - individualisering kan slechts bestreden worden door een daadwerkelijk engagement dat steunt op het welbegrepen eigenbelang, maar ook op het ethische principe van het liberaal-humanisme volgens hetwelk vrijheid verantwoordelijkheid betekent, en de mens verantwoordelijk is voor de medemens : "elke mens is verantwoordelijk voor het lot van de gehele mensheid, voor zover dit lot mee door zijn wil kan worden gevormd."
Dit engagement kunnen wij slechts bekomen door volgehouden en efficiënt inspanningen op het gebied van informatie en van de vorming, waarbij niet alleen het onderwijs en de media betrokken worden, maar die haar verlengstuk krijgt binnen de syndicale structuren.
Deze inspanningen moeten o.m. gericht zijn op het bevorderen van het inzicht :
- dat sociale verworvenheden nooit definitief zijn, steeds in vraag zullen gesteld worden door nieuwe economische of technologische ontwikkelingen, of door patronale en politieke beslissingen; dat syndicalisme dus noodzakelijk blijft;
- dat authentiek syndicalisme vrij moet zijn; d.i. niet alleen vrij moet zijn van bindingen met overheid, politieke partijen en patronaat, maar ook moet steunen op het vrijwillig engagement van zijn militanten en leden;
- dat dit engagement vanzelfsprekend moet steunen op het welbegrepen eigenbelang, maar ook zijn ethische basis vinden moet in het liberaal-humanistisch principe volgens hetwelk vrijheid verantwoordelijkheid betekent : de mens is verantwoordelijk voor de medemens, "elke mens is verantwoordelijk voor het lot van de gehele mensheid, voor zover dit lot mede door zijn wil kan worden gevormd".
In het Congresverslag 1975 wordt nadrukkelijk gewezen op de solidariteit, als zijnde, naast de vrijheid, de fundamentele waarde waarop de liberaal-syndicale doctrine steunt.
Hoe vat de ACLVB structureel en organisatorisch de werknemerssolidariteit op ?
- De Liberale Vakbond wijst een te enge opvatting van het syndicalisme als solidariteitsvorm resoluut af (het categoraal of corporatief model), en wil werknemerssolidariteit over alle professionele, categoriale, sectorale, regionale en nationale grenzen heen.
- Hij wil ook een consequente intersyndicale solidariteit : organisaties die een beroep doen op de solidariteit van de werknemers dienen het voorbeeld te geven en, in het belang van overstijgende werknemersbelangen, samenwerking laten primeren op onderlinge rivaliteiten en allergieën.
Wat de intersyndicale solidariteit betreft, kiest de ACLVB voor het Belgisch model van syndicaal pluralisme : autonoom naast elkaar bestaande vakbonden, die zich concurrentieel richten naar hetzelfde potentieel cliënteel, en die zoveel mogelijk samenwerken.
"Samenwerking als het kan, alleen handelen als het moet".
Een der belangrijkste conventies van de Internationale Arbeidsorganisaties, de conventie nr. 87 over de vakbondsvrijheid, bestempelt terecht het syndicaal pluralisme als het bewijs bij uitstek van de vakbondsvrijheid (dat zelf een consequente uitdrukking en toepassing is van de vrijheid van vereniging).
De ACLVB wijst eenheidssyndicalisme af om praktische redenen (logge structuur, minder efficiënte werking) en vooral om principiële redenen : in eenheidsvakbonden wordt men geconfronteerd met de weinig democratische situatie, dat de diverse syndicale opvattingen en overtuigingen, die in laatste instantie de emanaties zijn van diverse ideologieën, niet aan bod komen en verdwijnen ten voordele van een meerderheidsopvatting.
Kan men zich een moderne democratie voorstellen met een eenheidspartij ... ?
Tot slot dient erop gewezen dat de gemondialiseerde economie steeds meer om een internationale sociale houding vraagt.
De ACLVB, die in de geest van de syndicale solidariteit ook op internationaal vlak haar syndicale verantwoordelijkheden wil opnemen, is lid van het EVV, het Europees Vakverbond, en van het IVVV, het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen.
De politieke dimensie
(Succesvol) syndicalisme leidt uiteraard tot een fundamentele wijziging van de plaats en de betekenis van de werknemers in de maatschappij, van hun rechtspositie, welvaart, welzijn; en dus automatisch tot betekenisvolle structuren en culturele veranderingen van de maatschappij zelf (de "polis"). Syndicalisme heeft dus fataal een "politieke" dimensie.
In de brede zin van het woord. Het betekent vb. niet dat wij ons rechtstreeks willen inlaten met partijpolitiek, of partijpolitieke bemoeiing met onze syndicale werking kunnen dulden: zie art. 5 van onze statuten.
Als bewuste en verantwoorde syndicalisten dienen wij ons de vraag te stellen :
- Welke ideeën hebben wij gemeenschappelijk over de meest wenselijke maatschappij ?
- Welke maatschappij willen wij mee helpen behouden/tot stand brengen door onze syndicale actie ?
- Welk globaal maatschappijbeeld is het onze ?
- Met andere woorden : Welke is onze ideologische basis ?
Het zijn, in laatste instantie, de verschillende, zelfs tegengestelde ideologische uitgangspunten die het (syndicaal zowel als het politiek) pluralisme uitleggen en rechtvaardigen, en niet zozeer het historisch toeval van hun ontstaansgeschiedenis, of de concrete standpunten en eisen die op een bepaald ogenblik gesteld worden.
De fundamentele tegenstelling is deze tussen socialisme en liberalisme.
Het onderscheid tussen beide ideologische families ligt niet zozeer in de waarden waarvoor ze staan : die zijn universeel en het monopolie van geen enkele beweging. Niemand is tegen vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit, democratie, strijd tegen uitbuiting en onderdrukking, enz.
Het onderscheid ligt in de waardenhiërarchie. De socialistische basiswaarde is gelijkheid; voor de liberalen is vrijheid (die verantwoordelijkheid impliceert) het hoogste goed.
Liberalen streven naar een maatschappij waarvan het de impliciete doelstelling is, door stapsgewijze veranderingen, steeds meer vrijheid voor meer mensen mogelijk te maken en te waarborgen.
Het gaat hier uiteraard om de vrijheid van alle personen : wie vrijheden wil beperken tot een bepaalde groep streeft privileges na, geen vrijheid.
De liberalen stellen dat ieder persoon gelijke rechten heeft op het meest omvangrijk stelsel van fundamentele (positieve en negatieve) vrijheden die verenigbaar zijn met een gelijk stelsel van vrijheden voor ieder.
Vrijheid is ondeelbaar, en impliceert dus ook vrijheid van ondernemen in al haar facetten : privaatbezit productiemiddelen, markteconomie, vrije circulatie van personen, kapitalen, goederen en diensten ...
Een markteconomie, onbeperkt aan zichzelf overgelaten, op basis van het principe van de winstmaximalisering, genereert echter fataal onrechtvaardigheid en uitbuiting van werknemers en consumenten. Daarom - behalve dan een kleine fractie van "fundamentalisten van de markt" - hebben de liberalen steeds aanvaard dat de markteconomie sociaal gecorrigeerd dient te zijn. Recent groeit ook in liberale middens de overtuiging dat deze corrigering van de markt niet alleen sociaal maar ook ecologisch dient te zijn. Essentieel bestaat deze correctie uit het creëren van allerlei (secondaire en tertiaire) herverdelingsmechanismen en, voor de zwaksten, van een sociaal opvangnet.
Wie bouwt deze correcties in ? M.a.w. wie heeft, in een liberale maatschappij, de macht om de vrijheid van een ander te beperken ? Het antwoord houdt nauw verband met het liberale subsidiariteitsbeginsel dat, kort samengevat, stelt dat elke beslissing op het laagst mogelijke niveau dient genomen te worden.
De liberale prioriteit gaat naar het privé-initiatief en de voorrang van de mens boven de instituties : wat een enkeling kan doen, moet niemand anders in zijn plaats doen : de burger heeft dus recht op een zo groot mogelijke persoonlijke vrijheidssfeer. Dit is het individueel privé-initiatief.
Bij gebrek aan macht, inkomen en kennis kan de burger voor zijn zelfontplooiing, en voor de behartiging van zijn materiële en immateriële belangen niet alleen instaan. Daarom dient hij met diegenen met wie hij belangen, ideeën en idealen gemeenschappelijk heeft, samen te handelen op basis van vrijwilligheid en solidariteit : dit is het collectief privé-initiatief, dat zich uit in het omvangrijk net van verenigingen en instellingen die functioneren in de moderne liberale staat : de intermediaire structuren.
Een der belangrijkste uitingen van het collectief privé-initiatief is het syndicalisme : werknemers die door actie en (twee- of drieledig) overleg hun rechtstreeks en onrechtstreeks inkomen, hun arbeidsomstandigheden en -voorwaarden bestendig opwaarderen en aanpassen aan de economische en technologische mogelijkheden, en op solidaire wijze ook waken over welvaart en welzijn van niet-actieven.
Voorwaarden voor een efficiënte syndicale werking zijn niet alleen de aanwezigheid van syndicale vrijheid, en van een doelmatige concertatiestructuur, maar ook een consequente toepassing van het subsidiariteitsprincipe : "wat, binnen de grenzen van het openbaar belang, partijen onderling kunnen regelen moet niet op een hoger niveau (door de staat) geregeld worden".
Deze toepassing veronderstelt dus dat o.m. rechtsgeldige collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen gesloten worden waardoor de contractanten als het ware deelnemen aan de wetgevende taak.
De staat is, in de liberale ideologie, de noodzakelijke machtsstructuur die de regels van het maatschappelijk spel dient uit te vaardigen, en de toepassing ervan moet kunnen sanctioneren en daarvoor beschikt over het openbaar initiatief, om die gemeenschappelijke belangen op een verplichtende wijze waar te nemen die de mogelijkheden van het privé-(individueel of collectief)initiatief overstijgen.
In de aldus geschetste liberaal-democratische maatschappij is het syndicalisme, zoals de ACLVB dat opvat, een constituerend element. Daarom is de links-liberale maatschappijvisie een even verantwoord en motiverend referentiekader voor syndicale werking, als socialisme of christen-democratie het is voor andere vakbonden.