Er circuleerden al enige tijd diverse wetsvoorstellen voor de hervorming van het geboorteverlof (het vaderschapsverlof en het verlof voor de mee-ouder). Inhoudelijk zijn die wetsvoorstellen zeer verschillend: een uitbreiding naar 25 dagen, het verplicht maken van de opname, tot een overdraagbaarheid van een deel van de moederschapsrust.
Op 5 februari 2020 werden de sociale partners en nog andere experten uitgenodigd in het parlement — op de hoorzitting van de Commissie Sociale Zaken — om hun visie te geven. Ook ACLVB was vertegenwoordigd.
“Uiteraard kunnen we wetsvoorstellen die het geboorteverlof uitbreiden, alleen maar toejuichen”, zegt Katrien Van Sinay, adviseur Studiedienst ACLVB. “De band tussen ouders en kind in het eerste levensjaar is enorm belangrijk. Maar laat ons eerst de belemmeringen wegwerken die vandaag bestaan bij werknemers om het huidig verlof van 10 dagen op te nemen.”
We spreken voornamelijk over het loonverlies dat wordt geleden en de druk die een werknemer kan voelen om het verlof niet of niet volledig op te nemen (werk dat blijft liggen, het gevoel hebben dat je de collega’s in de steek laat, een sfeer van concurrentie en prestatiedrang, …).
De wetsvoorstellen die de opname van het geboorteverlof verplicht maken, zijn wel een oplossing voor de laatste belemmering, maar niet voor die van het loonverlies. Het is niet wenselijk dat mensen verplicht worden loonverlies te lijden. Er kunnen uiteenlopende scenario’s zijn waarom ze zich dat loonverlies niet kunnen of wensen te permitteren. De ACLVB pleit dan ook voor een oplossing die beide belemmeringen samen aanpakt.
Tot slot is de huidige periode waarin de werknemer het geboorteverlof kan opnemen, beperkt tot 4 maanden vanaf de dag van de bevalling. “Ook dat kan een belemmering zijn: het is nu niet mogelijk om geboorteverlof op te nemen om de moeder bij te staan in de periode vóór de bevalling, of om op voorhand aanwezig te zijn bij de bevalling. Ons inziens zou de periode van 4 maand na de bevalling ook uitgebreid moeten worden naar het eerste levensjaar van het kind, zodat de werknemer voldoende de keuze heeft wanneer hij of zij het beste ingezet wordt in de rol als partner van de moeder, en ouder van het kind.”