Het Arbeidshof sprak zich begin dit jaar uit over het al dan niet meetellen van de ‘niet-gebaremiseerde’ bedienden in de sector scheikunde (PC 207) om het aantal mandaten van de vakbondsafvaardiging te bepalen.
De feiten
De sector scheikunde (PC 207) kende een sectorale cao die de samenstelling van de vakbondsafvaardiging bepaalt. Volgens deze cao hangt het maximum aantal effectieve leden af van het aantal tewerkgestelde bedienden in de bedoelde technische bedrijfseenheid. Er wordt geen rekening gehouden met de ‘niet gebaremiseerde bedienden’, zijnde de bedienden van wie de functie niet is opgenomen in een cao uit 1947. Het gaat om uitvoerende bedienden en bedienden die administratieve functies bekleden, met uitsluiting van kaderpersoneel.
Twee leden van het ‘niet gebaremiseerd’ personeel werden in 2016 voorgedragen op de lijst voor de vakbondsafvaardiging, een van hen als effectieve kandidaat en de andere als plaatsvervanger. Dit werd geweigerd door de werkgever, die verwees naar de bepalingen van de sectorale cao.
Het oordeel van het Hof
Het Hof onderzoekt of de bepalingen van de CAO niet strijdig zijn met de grondwet, meer bepaald artikel 10 over de gelijkheid van de Belgen voor de wet, en artikel 11 over niet-discriminatie. Het Hof herinnert eraan dat de CAO’s die bij KB algemeen verbindend zijn verklaard, rechten en verplichtingen bevatten voor zowel de werkgevers als de werknemers en bijgevolg ook een reglementair karakter hebben. In geval van nietigheid van een bepaling van een collectieve overeenkomst wegens strijdigheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, heeft deze nietigheid in principe geen gevolgen wat de andere bepalingen betreft, aangezien ze niet kan leiden tot de nietigheid van de overeenkomst. Dit geldt onder meer in geval van discriminatie indien een bepaalde groep werknemers onregelmatig wordt uitgesloten van het toepassingsgebied van een CAO en zij daardoor niet kunnen genieten van de bescherming, voordelen en rechten waarop andere werknemers aanspraak kunnen maken.
Het principe van gelijkheid van de Belgen voor de wet en niet-discriminatie, vervat in de Grondwet, impliceert dat iedereen die zich in dezelfde situatie bevindt op dezelfde manier wordt behandeld, maar sluit niet uit dat een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende categorieën van personen voor zover het onderscheid objectief en redelijk kan worden gerechtvaardigd. Of zo’n rechtvaardiging bestaat moet worden beoordeeld ten aanzien van het doel en de gevolgen van de genomen maatregel. Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden wanneer er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het beoogde doel.
Het hof stelt vast dat de ‘niet-gebaremiseerde bedienden’ geen vakbondsvertegenwoordiging hebben en dat zij zich niet herkennen in de vertegenwoordigers van het kaderpersoneel.
Het hof besluit dat de bepalingen van de betwiste CAO ongrondwettelijk zijn en dus nietig. Er moet bijgevolg rekening worden gehouden met elke bediende (met uitzondering van het leidinggevend personeel) om het aantal effectieve en plaatsvervangende mandaten te bepalen voor de vakbondsafvaardiging.
Meer weten?
Klik voor ► het integrale arrest van het Arbeidshof Antwerpen dd. 13/01/2021