De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven heeft het jaarlijkse rapport werkgelegenheid-concurrentievermogen gepubliceerd, dat werd ontwikkeld door de sociale partners en waar ook de ACLVB actief aan heeft meegewerkt. Het rapport van dit jaar focust op de oorzaken en de gevolgen van de uitzonderlijk hoge inflatie die zich in het bijzonder sinds 2022 manifesteert in België en bij uitbreiding de volledige Europese Unie. De inflatie bedroeg in 2022 gemiddeld 9,6 %, met als belangrijkste oorzaak de explosie van de energieprijzen in navolging van de oorlog in Oekraïne en later ook de hoge voedingsinflatie. Ook veel andere producten en diensten werden fors duurder, onder meer ten gevolge van een sterke prijsstijging van allerhande grondstoffen door de oorlog in Oekraïne en aanbodproblemen in de nasleep van de covidcrisis.
België werd nog sterker getroffen dan Duitsland en Frankrijk, omdat de energieprijzen hier sterker stegen en er hier per inwoner ook meer energie wordt geconsumeerd. Gelukkig worden de lonen van de meeste Belgische werknemers geïndexeerd, maar dat gebeurt met de nodige vertraging. Vooral werknemers die slechts één keer per jaar een indexering krijgen toegekend, hebben in een context van een uitzonderlijk hoge inflatie tijdelijk veel aan koopkracht moeten inboeten.
De federale regering heeft naar eigen zeggen getracht om de huishoudens een duwtje in de rug te geven door verschillende energiemaatregelen uit te vaardigen, onder meer een premie voor gas en elektriciteit en een btw-verlaging van 21 % naar 6 %, maar problematisch is dat deze steunmaatregelen de indexeringen hebben afgeremd. Uit onderzoek van de KU Leuven blijkt dat ongeveer 80 % van de huishoudens een negatieve netto-impact ondervinden van deze energiemaatregelen, omdat de doorwerking ervan in de indexering van de lonen een grotere negatieve impact heeft op huishoudniveau van het positieve effect van de eigenlijke maatregelen. Onrechtstreeks waren dit dus genereuze lastenverlagingen voor ondernemingen, met een kostprijs die oploopt in meerdere miljarden.
Bruto winstmarges bereikten in 2021 en 2022 een historisch hoog niveau
Daar waar veel huishoudens het ondanks de (vertraagde) compensatie via de automatische loonindexering heel moeilijk hebben gehad en het in sommige gevallen nog steeds heel moeilijk hebben vandaag door de hoge inflatie, blijkt uit de cijfers in het rapport dat dit bij de Belgische ondernemingen veel minder het geval was. Meer zelfs, de bruto winstmarges bereikten in 2021 en 2022 een historisch hoog niveau en lagen bovendien een stuk hoger dan die in onze belangrijkste buurlanden. Bovendien situeren deze zich ook in 2023, wanneer veel lonen eenmalig met 10-11 % werden geïndexeerd, nog steeds boven het lange termijngemiddelde.
Uit een analyse van de CRB blijkt bovendien dat deze toename van de winstmarges sterker heeft bijgedragen aan de prijsstijgingen in de economie dan de stijging van de lonen. Een ontleding van de zogenaamde BBP-deflator die de evolutie van de productieprijzen meet, illustreert immers dat de bijdrage van de winstmarges hoger was dan de bijdrage van de loonkosten in 2022. Dit bewijst duidelijk dat er zich geen loon-prijsspiraal ten gevolge van de automatische loonindexering heeft gemanifesteerd.
Wat met de loonkostenontwikkeling in België?
Dé hamvraag die zich dan nog stelt is hoe de loonkostenontwikkeling zich in België verhoudt ten aanzien van de buurlanden, aangezien de loonvorming in België sterk wordt ingeperkt via de loonnormwet van 1996. Normaal gezien publiceert de CRB hier enkel in februari cijfers over via het jaarlijks technisch verslag, maar door de uitzonderlijke context waarin we ons bevinden heeft men een tussentijdse berekening opgenomen in het verslag werkgelegenheid-concurrentievermogen. Uit de cijfers blijkt dat de uurloonkosten in België tussen 2020 en 2024 2,1 % sneller zouden stijgen dan in Duitsland, Frankrijk en Nederland. Aangezien de officiële loonkloof ten aanzien van die buurlanden eind 2019 -0,4 % in het voordeel van België bedroeg, zou dit betekenen dat de officiële loonkloof eind 2019 zou uitkomen op 1,7 % in het nadeel van België. Een van de vele strenge bepalingen in de hervormde loonnormwet stelt dat deze resterende loonkloof moet afgetrokken worden van de volgende loonmarge, wat er wellicht voor zal zorgen dat er ook in de periode 2025-2026 geen marge zal zijn voor loonstijgingen bovenop de index. Maar dit zou andermaal een onrechtvaardig gevolg zijn van een wet die de looncijfers manipuleert: er mag volgens die wet geen rekening gehouden worden met de loonsubsidies die ondernemingen krijgen en ook de lastenverlagingen die in het kader van de tax shift werden toegekend mogen niet meegerekend worden. Indien deze wel correct in rekening worden gebracht, was het vertrekpunt eind 2019 een loonkloof van -4,7 % in het voordeel van België. Dit zou betekenen dat we ook eind 2024 nog steeds een aanzienlijke voorsprong van 2,6 % zouden hebben. In die context zouden de sociale partners in de Groep van Tien wel op een correcte manier kunnen onderhandelen over een degelijke loonmarge voor de periode 2025-2026.
Vooral huishoudens hebben het moeilijk gehad door de energie- en inflatiecrisis
De belangrijkste conclusie van het rapport van de CRB is dus dat de loonkloof ten aanzien van de buurlanden absoluut niet ontspoord is door de hoge inflatie en dat de Belgische ondernemingen hun winstmarges meer dan op peil hebben kunnen houden. Het zijn vooral de huishoudens die het moeilijk hebben gehad door de energie- en inflatiecrisis en eindelijk nood hebben aan een reële loonstijging bovenop de index. En daar zal eind 2024 ruimte voor zijn indien de looncijfers correct worden berekend. De ACLVB zal daarvoor blijven pleiten, in het bijzonder in het kader van de volgende regeringsonderhandelingen.