De wet van 26 juli 1996, ook wel gekend als de Loonnormwet, zorgt er ondertussen al 25 jaar voor dat Belgische werknemers geen eerlijk deel van de winsten van de ondernemingen waarin zij werken kunnen krijgen. En sinds 2017 is het hek helemaal van de dam: allerhande kunstmatige ingrepen hebben ervoor gezorgd dat er nauwelijks nog marge is voor loonstijgingen, zelfs wanneer de economie het goed doet en bedrijven massaal dividenden uitkeren aan hun aandeelhouders. De huidige IPA-periode kon het niet treffender illustreren: met een loonnorm van amper 0,4 % is er quasi geen ruimte voor onderhandeling.
De loonnormwet is een instrument geworden om een permanente loonmatiging mogelijk te maken. Uit cijfers blijkt dat de reële lonen sinds 2009 niet meer zijn toegenomen, terwijl de productiviteit wel blijft stijgen. Sinds 1996 lopen de lonen maar liefst 12% achter op de productiviteitsgroei, waardoor het aandeel van de toegevoegde waarde dat naar de lonen gaat met 3,2% is gedaald tussen 2000 en 2018, goed voor een verlies van 15,5 miljard euro. En deze bijkomende winst voor de ondernemingen werd niet gebruikt om jobs te creëren. Zo blijkt uit een studie van de Nationale Bank dat de taxshift en de indexsprong werden aangewend om winstmarges te verhogen, niet om jobs te creëren.
Ondertussen zijn de winstmarges van de Belgische ondernemingen beduidend hoger dan gemiddeld in de eurozone. Loonmatiging opleggen onder het mom van een concurrentieprobleem valt dus niet te rechtvaardigen. De wet verplicht ons in dat kader om de loonevolutie in onze drie grootste buurlanden te volgen. Maar eigenlijk moeten de Belgische werknemers gewoon opdraaien voor het verregaande loonmatigingsbeleid in Duitsland, met het systeem van “mini-jobs” als belangrijkste component.
Wijzigingen aan loonnormwet nodig
Deze situatie is voor de ACLVB niet langer houdbaar. Daarom vragen wij dat er wordt ingegrepen in de loonnormwet, zodat er opnieuw vrije loononderhandelingen mogelijk worden. Dat is ons arbeidsrechtelijk grondrecht dat vastgelegd is in Conventie 98 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de vrijheid van collectief onderhandelen.
In een ideale wereld vragen wij een volledige opheffing van het loonnormmechanisme dat vervat zit in de wet van 26 juli 1996, zodat de sociale partners volledig in vrijheid kunnen onderhandelen over de loonevolutie. Maar als constructieve overlegvakbond zijn wij ons bewust van de politieke en economische realiteit, en vragen wij in eerste instantie een aantal wijzigingen aan de wet, wat de sociale partners meer ruimte moet geven om tot een evenwichtig loonakkoord te komen:
- De loonnorm moet indicatief worden: het is een belangrijk richtcijfer voor de sectoronderhandelingen, maar een sector of onderneming die goed gepresteerd heeft is vrij om de werknemers wat meer te geven. Uit cijfers blijkt overigens dat de loonnorm sinds 1996 nog geen enkele keer werd overschreden, ondanks het indicatieve karakter van de loonnorm tot 2017.
- Het systeem waarbij er correcties moeten doorgevoerd worden voor een “historische loonhandicap” moet afgeschaft worden. Hier is geen enkele economische basis voor, aangezien er geen verschil bestaat in loonkosten tussen België en de buurlanden wanneer productiviteit in rekening wordt gebracht. En dat is uiteindelijk wat telt: hoeveel loonkosten moet een werkgever betalen om een bepaalde dienst of product te ontwikkelen?
- De loonkostenontwikkeling sinds 1996 moet correct worden berekend. Vandaag worden zowel de vele loonsubsidies die Belgische werkgevers krijgen als de lastenverlagingen die in het kader van de taxshift werden toegekend niet meegerekend. Wanneer die meegerekend worden, blijkt dat België een loonvoorsprong van 4% heeft opgebouwd sinds 1996.
- Het verplicht aftrekken van een veiligheidsmarge van 0,5% van de loonnorm moet afgeschaft worden. Het verlaagt de loonmarge permanent met 0,5% en is niet nodig: de CRB gebruikt vier verschillende bronnen bij de berekening van de maximaal beschikbare marge, waarbij de extremen worden uitgesloten. Dat zorgt ervoor dat de voorspellingen steeds voorzichtig en realistisch zijn.
De sociale partners moeten zelf kunnen beslissen op welke manier zij omgaan met een eventuele loonkloof of een loonvoorsprong sinds 1996.
Doelstellingen van wet breder inlossen
Daarnaast is de ACLVB van oordeel dat de wet meer aandacht moet hebben voor de andere doelstellingen die in de naam van de wet vervat zitten, namelijk de bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. Dat betekent dat veel meer aandacht moet besteed worden aan onder meer de volgende elementen:
- Kwaliteit van de publieke infrastructuur
- Opleidingsinspanningen
- Prestaties op vlak van innovatie
- Evolutie van de uitgekeerde dividenden en verdeling van de winst
- Ecologische transitie en CO2-uitstoot
Een eenzijdige focus op loonkosten valt niet langer te verantwoorden. Enkel wanneer het concurrentievermogen breder wordt benaderd, kan een wet op het concurrentievermogen nuttig zijn voor de economie. Vandaag zorgt ze er enkel voor dat de koopkracht van de Belgische werknemers niet meer toeneemt, met duidelijke negatieve gevolgen voor de binnenlandse vraag en bijgevolg ook voor de jobcreatie. Bovendien zorgt de stagnering van de lonen en het ontbreken van vooruitzichten op loonstijgingen er, in combinatie met de toenemende flexibilisering van contracten, voor dat veel werklozen onvoldoende incentives hebben om een job aan te nemen.